Onderstaande hoeveelheid is voor ongeveer 60 koekjes (uiteraard afhankelijk van het formaat uitsteker dat je gebruikt).
Ingrediënten:
- 200 gram zachte boter
- 140 gram witte basterdsuiker
- 10 gram melk
- 3 gram zout
- geraspte schil van 1/2 citroen
- 300 gram (Zeeuwse) bloem
- 3 gram bakpoeder
- 1 ei, losgeklopt
- 100 gram amandelschaafsel
- 100 gram kristalsuiker
Meng de boter met de basterdsuiker, zout, melk en geraspte citroenschil. Kneed de bloem en het bakpoeder erdoor tot een samenhangend deeg en laat het ongeveer een uur rusten in de koelkast. Rol het deeg uit op een met bloem bestoven werkblad tot ongeveer 3 mm dikte. Steek met een vormpje kransjes uit en maak in het midden een gaatje (ik heb hiervoor de appelboor gebruikt). Doe het amandelschaafsel en de kristalsuiker in aparte schaaltjes. Knijp met je vingers het amandelschaafsel wat fijner (dan steekt het minder snel uit op je kransjes en blijft het gaatje zichtbaar). Bestrijk de kransjes met losgeklopt ei en haal ze eerst door het amandelschaafsel en daarna door de suiker. Leg op een met bakpapier beklede bakplaat en bak ze in het midden van de oven op 160℃ in ongeveer 20 min goudbruin en gaar.